In de periode 1914-1921 werden 180 aanhangrijtuigen geleverd, die op enkele zeer kleine details na, gelijk aan elkaar waren. Zo waren de HAWA-ers boven de 5 zijruiten voorzien van klapraampjes, terwijl de Werkspoor-wagens roosters bezaten. De wagens bezaten grote balkons met achterin een aparte in- en uitgang, zodat de personeelsleden ze al snel "grootbordeswagens" gingen noemen. Door het uiterlijk, een bolvormig dak met 5 ventilatiekokers en hun in ongelijke grootte uitgevoerde 5 zijruiten, kregen ze ook de bijnaam "boldakkers", "onderzeeërs" en "vijframers" toebedeeld.
In de periode 13 oktober t/m 23 december 1914 werden de eerste 40 bijwagens afgeleverd, waarbij tussen 21 en 23-12-1914 de laatste 10 rijtuigen 731-740 werden geleverd. De serie 741-770 werd geleverd tussen 27 september en 7 december 1916 (de eerste wagens 741-745 kwamen op 27 & 30-09-1916 én de laatste 10 wagens 761-770 kwamen tussen 09-11 en 07-12-1916), de reeks 771-840 tussen 20 november 1917 en 17 augustus 1918 en tenslotte de bijwagens 841-880 van 15 juni t/m 8 september 1921.
Naar gelang de wagens verder instroomden kwamen ze op vrijwel alle andere lijnen van het tramnet terecht, hetzij in eerder dan wel veel later stadium.
De afvoer van 100 Union-motorwagens en de behoefte naar motorwagens had tot gevolg dat in 1936 besloten werd om een bijwagen uit de grootbordes-reeks om te bouwen tot motorwagen. In juni 1936 werd, vooruitlopend op een besluit van B & W, bijwagen 701 in de Centrale Werkplaats verbouwd tot motorwagen 476.
De wagen kreeg een verstevigde truck en werd van twee AEG/USL253AD-motoren voorzien, die een uurvermogen hadden van 36,5 kW. Deze motoren waren vervaardigd in 1935. De radstand en wieldiameter bleven ongewijzigd. Als schakelkasten werden twee Siemens-sleepringcontrollers geplaatst met 10 rijstanden en 7 remstellingen. Deze proefwagen kwam in juni 1936 in dienst.
Op 7 april 1937 verzocht de directeur GVB de Wethouder Gemeente bedrijven, omdat de proef met motorwagen 476 was geslaagd, in totaal 15 bijwagens te mogen verbouwen tot motorwagen. Op 16 april 1937 ging B & W akkoord. De aldus te bouwen motorwagens 477-490 kregen echter SSW-nokkenschakelkasten met 11 rijstanden en 7 remstellingen, terwijl ook de weerstandskasten van een ander model waren. De 476 had een spiraalweerstand, terwijl de overige motorwagens een EMB-bandweerstand kregen. Naast bijwagen 701 kwamen de wagens 702-707 en 709-716 in aanmerking voor de verbouwing. Bijwagen 708 moest worden overgeslagen in verband met zijn verbouwde balkons. In 1937 kwamen gereed de motorrijtuigen 477-481.
Lijn 10
Lijn 10 kan zich de oudste tramlijn van Amsterdam noemen. De oorsprong van de lijn ligt in het jaar 1875 toen de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij begon met de exploitatie van een paardentramlijn Leidseplein-Plantage. Het gedeelte Leidseplein-Weesperplein van die paardentramlijn maakte anno 2007 nog altijd deel uit van de route van lijn 10.
Bron: Geheugen van de Amsterdamse tram